Italië
Italië is een republiek dat in het zuiden van Europa ligt. Met een totale oppervlakte van 301.323 km² is Italië ruim 7 keer zo groot als Nederland. Van noord naar zuid is de afstand ca 1200 km, van oost naar west liggen de afstanden tussen de 54 en 170 km.
Italië grenst in het noordwesten aan Frankrijk, in het noorden aan Oostenrijk en Zwitserland en in het noordoosten aan Slovenië. Het land wordt omsloten door de bekkens van de Middellandse Zee. Aan de westkant zijn dit de Ligurische zee (bij de Rivièra) en de Tyrrheense Zee (tussen Italië en Sardinië), aan de zuidkant is dit de Ionische Zee en aan de oostkant de Adriatische zee.
Inclusief de 3766 grote en kleine eilanden die bij Italië behoren, bedraagt de totale kustlijn ca 7600 km. Het eilandje Lampedusa is het meest zuidelijk gelegen punt van het land. Dit eiland ligt dichter bij Afrika (Tunesië) dan bij Italië.
De onafhankelijke republiek San Marino en de soevereine staat Vaticaanstad liggen ook binnen de geografische grenzen van Italië. San Marino ligt op het oostelijke deel van het schiereiland en is de oudste republiek ter wereld, gesticht in de 4e eeuw. San Marina heeft circa 24.000 inwoners en de totale oppervlakte is 62 km ².
Vaticaanstad heeft een oppervlakte van ca 44 hectares en wordt vanuit de rooms-katholieke kerk bestuurd. Vaticaanstad heeft ca 200 inwoners en dagelijk komen er ca 800 mensen werken. Hiermee is het het kleinste staatje ter wereld. Vaticaanstad heeft een eigen rechtssysteem, bank, munteenheid, winkels, radiostation, krant en postkantoor. Latijn is de officiële taal.
Landschap
Voor 78% bestaat Italie uit heuvels en bergen, waarvan er velen hoger zijn dan 700 meter. Het Monte Rosa massief op de Italiaans-Zwitserse grens in het noorden is het hoogste berggebied. De Dufourspitze is met 4634 meter de hoogste top. Het Alpengebied, de Po-vlakte, het Apennijns schiereiland en de eilanden vormen de 4 landschappen van Italië.
De Alpen zijn ca 60 miljoen jaar geleden ontstaan in het vroeg-tertiair toen de zeebodem opgeheven en geplooid werd. Heel Noord-Italië wordt met een wijde boog (900 km lang en 150-220 km breed) omgeven door het Alpengebied. De grens van Italie nmet Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk volgt grotendeels de de hoofdkam van de Alpen. De Alpen bestaan ui graniet, leisteen en gneiss. In de Dolomieten in het oostelijke deel van de Alpen, komt een zachter gesteente voor: magnesiumkalk dat daarvoor bestond uit oude koraalriffen. De Marmolada is met 3342 meter de hoogste punt van de Dolomieten. De Alpen heeft zijn huidige vorm met name te danken aan erosie en verwering. De gletsjers breidden zich uit in het pleistoceen en schuurden diepe dalen uit. Hierdoor ontstonden aan de rand van de Alpen diepe bekkens die zich met smeltwater vulden. Zo ontstonden onder meer het Lago Maggiore, het Comomeer en het Gardameer.
Ooit was de Povlakte, genoemd naar de rivier de Po, een deel van de Adriatische Zee. Op dit moment is het een vlakte van ca 500 km lang dat zeer vruchtbaar is en door de Po en haar vele zijrivieren wordt bevloeid. Als gevolg van de bezinking in de bedding van de rivier treden er in dit gebied herhaaldelijk overstromingen op. Het relatief kleine Adriatische plateau ligt ten oosten van Venetië. Het Carso-plateau is het oostelijke deel hiervan en grenst aan Slovenië.
Het Appennijnengebergte, een zijtak van de Alpen met een lengte van ca. 1000 km, vormt de ruggengraat van het Apennijns schiereiland, ook wel de “laars” genoemd. Heuvelland bevindt zich aan beide kanten van het gebergte en een smalle strook laagland langs de kust. De Apennijnnen vormen een waterscheiding: ten westen liggen de vele plateaus tussen de heuvels en in het oosten snijden de rivieren door het heuvellandschap.
Actief vulkanisme komt nog in het zuiden van Italië voor en er zijn 11 vulkanen die min of meer recentelijk nog tot uitbarsting zijn gekomen. Dit waren onder meer de Vesuvius (1185 meter), de Stromboli en de grootste Europese vulkaan de Etna op Sicilië (nog in 2001). Daarnaast zijn er nog veen gas-, zwavel- en koolzuurbronnen en moddervulkanen. De Calderone is de enige gletsjer in de Apennijnnen en ligt in het ruige Gran Sasso gebied. Tevens is dit met meest zuidelijke gletsjer van Europe. De Gran Corno is met 2914 meter de hoogste berg van de Appennijnen en lift in het gewest Abruzzo.
De grootste eilanden zijn Sicilië en Sardinië. Elba, Ischia, Capri en de vulkanische Liparische eilanden zijn enkele kleinere eilanden. De breukrand van grote dalingsgebieden in de Middellanse Zee veroorzaken aardbevingen op het Apennijns schiereiland en Sicilië.
Flora & fauna
In het medirerrane laag- en heuvelland is de vegetatie in de winter groen, bloeit deze in april en mei en verschroeit in de zomer. Een altijdgroen loofbos van steeneiken vormt de oorspronkelijke vegetatie, maar deze is nu zo goed als geheel verdwenen. Hiervoor in de plaats overheest de macchia, een formatie van altijdgroene doornige en dichte heesters en dwergstruiken zoals wilde olijven, laurier, oleander, myrte, gaspeldoorns, steeneiken en kurkeiken. In geheel Italië zijn de cypressen en olijfbomen te vinden.
Eén van de laatste oorspronkelijke bossen met beuken en steeneiken in Italië is het Umbra-bos in de Gargano peninsula in Puglia. Daarnaast zijn er in Calabrië nog beukenwouden en in Abruzzo zilverden- en pijnboombossen.
De macchia maakt in het middelgebergten met hun koude winters plaats voor de struwelen die ’s winters hun blad verliezen en meer met de Midden-Europese vegetatie overeenkomen. De subalpine naalswoudgordel en alpine dwergstruik- en wiedegordel (met wikke, struisgras en witte affodil) zijn zeer fraai ontwikkeld in het hooggebergte (Alpen en Dolomieten).
De dierenwereld is van een Centraal-Europees en mediterraan karakter: alpine vormen van oa de gems, steenbok, hermelijn, marmot, bergpatrijs en Alpenkonijn zijn in het noorden te vinden. De ibex (een soort dwerggeit met lange gedraaide horens) komt in het Gran Paradiso nationale park voor. De chamois (een geitantilope met kleine rechte horens) leeft in de Centrale Alpen. De zwarte korhoen en zeldzame steenarends zijn bekende vogels die in de Alpen voorkomen.
De mediterrane vormen zijn meer in het zuiden te vinden, zoals de moeflon op Sardinië, de Romeinse mol en een aantal reptielen. De bruine beer, wolf en lynx zijn zeer zeldzaam geworden. Er leven in Italië nog ca 200 Apennijnse wolven en ca 100 bruine beren. De zeldzame monniksrob is aan de kust van Italië te vinden.
Door de vangst in de trektijd in het voor- en najaar wordt de vogelwereld sterk bedreigd. Naast de druk van de jacht, speelt ook de ontbossing, al sinds de Romeinse tijd, een rol hierin. Er zijn 19 nationale parken om de bedreigde soorten te beschermen. Daarnaast zijn er nog 5 nationale parken gepland. In totaal zullen ze 5% van het totale landoppervlakte van Italië omvatten. In de Alpen liggen de 2 grootste nationale parken: Stelvia (1350 km ²) en Gran Paradiso (700 km²) wat tevens het oudste nationale park van Italië is. Op Kaap Circeo ligt het kleinste nationale park. Gran paradiso is met name bekend vanwege de gems en steenbok, in de Abruzzen leven de laatste bruine beren en de gemzen. Ondanks de nationale parken is de toekomst van de wilde dieren en vogels nog niet zeker wat komt door de jachtregelingen en het gebrek aan milieubesef van de bevolking.
Door de studie van oa insecten en slakken zullen er zeker nog nieuwe soorten ontdekt worden. Haaien, zwaardvis en de blauwvintonijn komen in de zuidelijke zeeën voor. Rood koraal en sponzen zijn in de nog warmere zuidelijke zeeën te vinden.
Hoofdstad
Sinds 1871 is Rome met bijna 3 miljoen inwoners de hoofdstad van Italië. In zijn rijke geschiedenis is Rome de machtigste plaats van de Oudheid, het Romeinse rijk en de Katholieke wereld geweest. Vaticaanstad is een ministaat dat in Rome ligt en waar de paus zetelt. In Vaticaanstad en Rome zijn nog verschillende bouwwerken uit de Romeinse tijd te vinden.
Taal
In Italië is het Italiaans de officiële taal. Daarnaast wordt er ook Duits, Frans, Raetoromaans en Albanees gesproken. In Vaticaanstad wordt Latijns gesproken.
Klimaat
Italië heeft 3 klimaten: in het noorden een zeeklimaat met milde winters en geen extreem hete zomers, in centraal en Zuid-Italië een Middellanse Zee-klimaat met warme droge zomers en milde winters en in het uiterste noorden een hooggebergteklimaat in de hogere Alpen en een overgangsklimaat in de lager gelegen gebieden.
|
|
gem. max. temp. (°C)
|
gem. min. temp. (°C)
|
gem. zonuren per dag
|
gem. zee temp. (°C)
|
januari
|
11
|
2
|
3
|
12-15
|
februari
|
12
|
3
|
4
|
11-14
|
maart
|
15
|
5
|
5
|
11-14
|
april
|
17
|
8
|
7
|
13-15
|
mei
|
22
|
11
|
9
|
18-19
|
juni
|
27
|
15
|
10
|
21-22
|
juli
|
29
|
18
|
11
|
24-25
|
augustus
|
29
|
18
|
10
|
25-26
|
september
|
26
|
16
|
8
|
23-25
|
oktober
|
22
|
11
|
6
|
19-22
|
november
|
16
|
6
|
4
|
16-19
|
december
|
13
|
4
|
3
|
14-16
|